Een rood gordijn valt direct om me heen als ik binnenval in het café. Weg van de wind, weg van de kille novemberlucht. Een straat die verlaten is, geen kip te zien. Gordijnen dicht, de restaurants zijn pas weer open op woensdag.
Er komen rookluchten op me af als ik vlak voor een verrassing kom te staan. Tien biljartende mannen. Oude mannen. Nog voordat ik zit zijn ze mijn opkomst alweer vergeten en draaien ze weer terug naar het spelletje. Het is er stil. Geruisloos. Gepraat wordt er niet. Enkel het geluid van keu op bal. Aan de muur hangen wat olieverfportretten. Oude overleden biljarters? Of een rij met oude eigenaars van het café? De uitspanning heet ‘Onder de Linde’. Gelukkig staat buiten een lindeboom.
Zo een dorp is het. Hier klopt het allemaal. De Maas, oude mannen aan het biljart. Iets verder van de rivier, richting Duitse grens, liggen ogenschijnlijk verlaten panden met namen als ‘Club Matahari’ en ‘Club Pico Bello’. Die laatste zag er zeker niet pico bello uit. Zoals ik al zei, een dorp waar alles is zoals het hoort te zijn.
Op een bordje staat dan ook ergens geschreven: leukste dorp van Limburg 2010. Kijk, dat tref ik maar mooi. Ook is er, om de feestvreugde nog meer te vergroten, een kasteel. Een heel oud kasteel ook, 14e eeuw. Tenminste de fundering, liet ik me vertellen door een tuinman met ruitjesjas.
Verder is er een slotgracht en een reusachtige tuin. Overigens was die tuin vroeger nog groter. Hele stukken zijn nu gewoon aanpalend weiland. Op zo’n stuk grond, uitkijkend over het kasteel, vond ik deze ochtend een man met een zeis. Dat klinkt gevaarlijk, maar het was het allerminst. Naast zijn zeis droeg hij ook een naam: Hendriks. Zijn fiets had hij boven bij de weg tegen een bosje gelegd. Hij komt op het weiland om vers gras te maaien. Een karretje vol.
Hendriks heeft thuis een vrouw en een paard. Allebei oud. En het paard lust graag gras. Dus fietst Hendriks om de drie dagen met zijn karretje naar het weiland voor een half uur noeste arbeid. Want ik moet me niet vergissen, het is geen licht werkje. Om Hendriks te bewijzen dat ik ook heel goed ben met de zeis ging ik aan de slag. Tijdens poging één haakte ik het apparaat zomaar in het zand. Bij poging twee schaarde ik wulps over de halmen. Poging drie laat ik maar onbesproken. Daar stond ik dan.
Ik gaf de zeis maar weer terug. Donkergroen, op de meeste plekken afgebladderd. Een jaar of vijftig oud. Oude tijden, dat weet Hendriks ook. Maar hij kan er goed mee uit de voeten. En, niet onbelangrijk, zijn paard is er blij mee.
In het café kennen ze Hendriks waarschijnlijk ook. Waarom hij zich niet aangesloten heeft bij de biljartende mannen heb ik niet gevraagd. Had ik moeten doen. Misschien bakt hij er niets van. Biljart. Dan maar gras maaien met de zeis.
Ik zag hem wegrijden, met het karretje. Op weg naar zijn blije paard.