Het lijkt of ik in Frankrijk ben. Een goudoranje avondzon laat zich vallen over glooiende groene velden. De wind wappert in het rond. Overal wit bloeiende struiken en lichtbruine koeien. De weg is smal en niet van asfalt, mijn auto past er maar net op. Het raam is open, de geur van het voorjaar valt naar binnen. De maas ligt rechts.
Het moet een mooi gezicht zijn. Zandweggetje met Volvo, daarachter een stuivende stofwolk. Wuivende bomen. Het groepje paarden aan de waterkant kan het vast waarderen.
Een kleine steiger verschijnt rechts tussen de bomen. Een meter of twintig zit er nu tussen mij en de rivier. Ik stop. Links aan het zandpad ligt een camping waar ik eens overheen wil lopen. Je weet nooit wat je tegenkomt.
Een grijze Renault komt behoedzaam voorbij gestoken en parkeert achter me. Een man verschijnt. Hij loopt de camping op. Ik blijf nog even in de auto, het journaal afluisteren. Niets is zo vervelend als half nieuws.
Een minuut later komt de man weer terug, net terwijl ik uit mijn auto stap. Dan zie ik het. Hij heeft wat leren mappen bij zich en draagt een stropdas. Twee kleine tijdschriften onder de arm. En hij komt mijn kant op. Een Jehova’s getuige, het kan niet anders.
We groeten elkaar. Anton is de naam. Hij laat zijn tijdschrift zien. De cover bestaat uit een tekening van een man met baard. Dan begint hij een verhaal over Adam en Eva. Ik heb er niet om gevraagd. Maar omdat ik nog niet precies weet wat de Jehova’s precies doen ga ik met Anton in gesprek. Ik heb de tijd en Anton lijkt me een aardige man. Hij slist wel wat. Ik zal, voor zover ik het goed begrijp, zijn betoog eens kort uiteenzetten.
We kennen allemaal het verhaal van Adam en Eva. Op enig tijdstip waren ze de eerste menselijke bewoners van de aarde. Ze beschaamden het vertrouwen van God door te eten van een vrucht. Eerst Eva, daarna Adam. Wat voor vrucht het was weten we niet. Sommigen zeggen een appel, maar het kan net zo goed een perzik, banaan of metafoor geweest zijn. God gaf de twee nogal wat straf. Het eeuwige leven werd hun afgenomen, iets waar we nu nog steeds last van hebben. De erfzonde. De Jehova’s getuigen proberen perfecte dienaren van God te zijn, zodat zij het eeuwige leven krijgen als de rest van de wereld op enig moment wordt vernietigd. Door hun God.
Een fijn vooruitzicht.
Ik vat samen dat het dus allemaal de schuld van Adam en Eva is. Het blijkt een treffende opmerking, want Anton komt meteen met een grapje. De Jehova’s getuigen zeggen namelijk vaak tegen elkaar dat als Adam weer op aarde zou verschijnen, ze hem wel voor de kop zouden willen slaan. Humor op zijn Jehova’s.
Na het grapje van Anton hebben we het over deuren. Want de meeste mensen kennen de Jehova’s getuigen vooral van het aan de deur prediken van hun geloof. Dat is verplicht, het hoort erbij. Anton laat een kaartje zien waarop zijn gebied te zien is. Het beslaat een aantal vierkante kilometers aan de waterkant. Twee dorpjes, weilanden en de camping waar hij net was geweest. Hij vindt het prediken fijn, ook als de mensen niet willen luisteren. Dat doet hem niet veel. Hij houdt zich voor dat die mensen niets tegen zijn persoon hebben, maar iets tegen zijn geloof en opvattingen. Daar zit wat in.
Ik maak een portret van Anton in het sprookjesachtige landschap. Hij zegt dat ik er maar bij moet zetten dat hij Jehova’s getuige is. Dan kunnen de mensen zien dat zij ook maar gewoon mensen zijn. Hij keert terug naar zijn grijze Renault en vertrekt. De tijdschriften blijven achter in mijn handen.
Dan ga ik op weg naar de camping en naar het tragische lot dat mij net voorspeld is.