Een kloostertuin, daar bevind ik me in. Door het struikgewas is het beige petje van Broeder Janus net te zien. Achter glas. Vier meter verderop is hij bezig om bloemen water te geven in de plantenkas. Het woord bloemen is misschien wat teveel eer, het zijn nog maar groene sprietjes. Vanuit vijftig roodbruine bloempotjes kijken ze hoopvol naar de bejaarde Janus. Hij is sinds 1948 in het klooster. Eén van de twee overgebleven kapucijnen in het kapucijnenklooster van Velp. Het is er weleens drukker geweest.
Hij verzorgt een deel van de grote tuin naast het klooster. De andere stukken worden bijgehouden door tuinman Kees. Al drieëntwintig jaar. En met baard. Als saillant detail valt toe te voegen dat Kees gereformeerd opgevoed is. Een man met lef.
Maar terug naar Janus. Hij vertelt over zijn omzwervingen in diverse kloosters. Enschede, Amsterdam. Hij is er geweest. In de jaren vijftig woonde hij al eerder in het klooster waar we nu samen in de refter staan. Teksten kijken op ons neer vanaf de dikke houten balken in het plafond. Tegels glimmen aan de wand. De refter is de eetzaal waar de gezamenlijke maaltijden worden gegeten. Ui, peen en tomaat uit eigen tuin. Kapucijners overigens ook. Alleen de achterste tafel wordt nu nog gebruikt.
We lopen door de gangen. Witte muren met minutieus geschilderde olieverfschilderijen. Museumwaardig. Eenvoudige houten meubels sieren het pand. Het klooster stamt uit de vroege 18e eeuw. Het is niet enorm groot en het ligt in de weilanden. Bomen aan alle kanten. Je zou het afgezonderd kunnen noemen.
Het gaat over vroeger. Waarom hij ooit in het klooster gegaan is weet hij me niet te vertellen. Wel weet hij dat hij er nooit spijt van gehad heeft. De tijden waren heel anders en hij voelde het zo. Tweeënzestig jaar geleden is het nu.
We komen in de kerk van het klooster, een centraal punt. De ruimte is onderverdeeld in twee delen. Als eerste het gewone deel waar de mis plaatsvindt. Altaar, banken, kaarsjes. Het bekende werk. Als tweede het deel waar de kapucijnen zitten, ze zitten namelijk gescheiden. De ruimte waar zij zitten is veel soberder uitgevoerd dan het andere deel van de kerk. Veel hout. Geen beelden. De kapucijnen proberen spartaans en sober te leven, dat is de reden. Via een houten luikje kunnen ze door de enorm dikke scheidingsmuur kijken en volgen wat er aan de andere kant gebeurt.
We hebben het over het feit dat zijn soort uitstervende is. Het is niet te ontkennen. Rond het klooster zijn verschillende begraafplaatsen te vinden met eenvoudige donkerbruine kruisjes. Enkel naam en sterfdatum. Janus rust in die gedachte. Het is nu eenmaal zo. Veel nieuwe kapucijnen zullen er niet meer komen. Alleen voelt hij zich niet. Maar hij verwacht wel dat de eenzaamheid ooit zal komen, aan het eind van zijn leven. Hij zegt het met zekerheid in de stem.
Het licht valt ondertussen door de hoge kerkramen naar binnen, bovenop broeder Janus. Hij begeleidt me behoedzaam naar de deur. We groeten elkaar. Dan gaat de zware deur weer dicht en laat ik broeder Janus alleen met de aanstaande eenzaamheid.