Ik ging het schip in. En met mij een visser genaamd Theo. Ik klopte bij hem aan voor een verse gerookte paling, want die vind ik altijd niet te versmaden. Deze keer wel, want hij had er geen. Het is geen palingseizoen. Ze liggen op de bodem te wachten op warmere tijden. Vijftien graden moet het water zijn, dan krijgen ze er weer zin in. Om kort te zijn, ik viste dus naast het net.
Wel raakten we aan de praat over het vissersleven. Theo komt uit een vissersfamilie, zijn vader en opa visten al in de maas. Op dezelfde plek en met dezelfde drie stokoude boten. Boten die overigens niet van hun plek komen, iets dat natuurlijk opmerkelijk te noemen is.
Het gaat om zogenoemde ankerkuilvisserij. De boten liggen met de netten aan de bodem verankerd, vlak na de stuw. De palingen komen zo de netten ingezwommen. Naar eigen zeggen is Theo de enige visser die deze methode in Nederland nog gebruikt. Hij is er in het seizoen dagelijks mee bezig, op en neer varend tussen zijn woonboot en de drie kotters. Heerlijk werk met veel vrijheid.
Voor ik het wist zat ik ook in zijn motorbootje, waar hij voor het wegvaren nog wat overtollig water uit schept. Ook moest ik even bukken voor wat kabels waar zijn woonboot mee aan de kant vastgesnoerd ligt. Dat deed ik maar, anders was deze reis voortijdig aan een eind gekomen. En wie wil dat nou.
Maar goed, even later gingen we op volle kracht over de maas. Theo was in zijn element, dat zag je zo. Een serieuze blik en een vaste hand aan de buitenboordmotor. De wind is sterk, de zon schijnt en de boot maakt een helse brom. Mijn haren vlogen ondertussen alle kanten op.
De motor gaat uit en behendig werpt hij zichzelf op de meest rechtse kotter. Een schip met een groot verleden. Doorleefd maar met een kloek karakter. Een sierlijk stuurwiel prijkt op het dek, Theo leunt er trots tegenaan. In april mag hij weer, ieder jaar opnieuw. Hij wil niet anders.
Ik vang een kleine glimp van het leven van Theo. Theo de visser.