Een boom baadt pootje in het water terwijl een bruinig schaap bovenop de dijk genoegzaam toekijkt. Ze zijn samen getuige van een donkergrijze Volvo die over de dijk rijdt in de richting van het dorpje Gewande. De zon schijnt welig over de uiterwaarden. Een zonneklep houdt de stralen heldhaftig uit de ogen van de bestuurder. En dat zonder enige moeite.
Ik ben er blij mee, want ik ben die bestuurder. De Volvo en ik glijden over de dijk in een betoverend landschap. Een buigzaam weggetje dat aan beide kanten omgeven is door stijl naar beneden liggend groen. Je zou het ook nog meanderend kunnen noemen.
Tussen dat groen zie ik opeens vaag wat boten. Ze liggen niet in het water, iets dat ze natuurlijk zelf moeten weten. Ook zijn er wat schuurtjes en allerlei zaken die daarmee van doen hebben. Dan volgt er een soortement kruispunt, waarvan de linker weg snel eindigt bij een poort. Er ligt een bedrijf achter dat iets doet met baggeren. Ik zet mijn auto stil voor het hek en kijk naar links. En dan zie ik het.
Het zijn niet alleen wat boten en schuurtjes, ook staat er een met mos en algen begroeide woonwagen met uitbouw. Alles wordt omgeven door een gammel hekwerk voorzien van vliegroest. Een tweesporig paadje loopt eerst van dat hek richting de woonwagen en daarna door richting een schuurtje achterop het perceel. In het schuurtje staat een oude tractor. Ik lees dat er honden waken. Het is een wonderbaarlijke woonplaats, want dat er iemand in die wagen woont is duidelijk. Al kan ik me maar moeilijk voorstellen wat voor iemand dat zal zijn.
Ik roep enkele keren, want een bel ontbreekt. Na een halve minuut zie ik een gestalte voorbij schuiven door een spleet tussen woonwagen en aanbouw. Daarna duurt het niet lang voordat de gestalte buiten op het tweesporig paadje staat. De aanbouw heeft namelijk niet heel veel om het lijf. Het is eerder een soort waranda. Hij komt zwijgzaam naar me toe. Een grote oude man, voorzien van wit haar en een blauw houthakkersoverhemd.
Ik zeg hallo. Hij ook. Ik vraag hem of hij hier woont. Hij antwoordt instemmend. Hij praat met luide stem, maar toch niet erg verstaanbaar. Het is een aardige man, dat zie je zo. Al vijfenveertig jaar woont hij op deze plek, in deze woonwagen. Een uniek stuk land, beschut van alle levendigheid. Als ik vraag of ik hem mag fotograferen samen met zijn woonplek zegt hij dat we dat maar niet gaan doen. Op vriendelijke toon. Het is me duidelijk dat het niet gaat lukken. Wat zijn bezwaren zijn weet niemand, maar ze zijn er.
Hij wenst mij het beste. En ik wens hem het beste. Hij loopt rustig terug naar zijn woonwagen en verdwijnt in de aanbouw. Zijn houthakkerhemd wappert. Ik keer terug naar de Volvo en samen begeven we ons weer richting de bochtige dijk. Zonder foto gaan we weg van de eigenaardige maar bovenal onbedorven woonplek van de oude vriendelijke man.
Toen heb ik maar een foto gemaakt van de pootjebadende boom.
Ik ben er blij mee, want ik ben die bestuurder. De Volvo en ik glijden over de dijk in een betoverend landschap. Een buigzaam weggetje dat aan beide kanten omgeven is door stijl naar beneden liggend groen. Je zou het ook nog meanderend kunnen noemen.
Tussen dat groen zie ik opeens vaag wat boten. Ze liggen niet in het water, iets dat ze natuurlijk zelf moeten weten. Ook zijn er wat schuurtjes en allerlei zaken die daarmee van doen hebben. Dan volgt er een soortement kruispunt, waarvan de linker weg snel eindigt bij een poort. Er ligt een bedrijf achter dat iets doet met baggeren. Ik zet mijn auto stil voor het hek en kijk naar links. En dan zie ik het.
Het zijn niet alleen wat boten en schuurtjes, ook staat er een met mos en algen begroeide woonwagen met uitbouw. Alles wordt omgeven door een gammel hekwerk voorzien van vliegroest. Een tweesporig paadje loopt eerst van dat hek richting de woonwagen en daarna door richting een schuurtje achterop het perceel. In het schuurtje staat een oude tractor. Ik lees dat er honden waken. Het is een wonderbaarlijke woonplaats, want dat er iemand in die wagen woont is duidelijk. Al kan ik me maar moeilijk voorstellen wat voor iemand dat zal zijn.
Ik roep enkele keren, want een bel ontbreekt. Na een halve minuut zie ik een gestalte voorbij schuiven door een spleet tussen woonwagen en aanbouw. Daarna duurt het niet lang voordat de gestalte buiten op het tweesporig paadje staat. De aanbouw heeft namelijk niet heel veel om het lijf. Het is eerder een soort waranda. Hij komt zwijgzaam naar me toe. Een grote oude man, voorzien van wit haar en een blauw houthakkersoverhemd.
Ik zeg hallo. Hij ook. Ik vraag hem of hij hier woont. Hij antwoordt instemmend. Hij praat met luide stem, maar toch niet erg verstaanbaar. Het is een aardige man, dat zie je zo. Al vijfenveertig jaar woont hij op deze plek, in deze woonwagen. Een uniek stuk land, beschut van alle levendigheid. Als ik vraag of ik hem mag fotograferen samen met zijn woonplek zegt hij dat we dat maar niet gaan doen. Op vriendelijke toon. Het is me duidelijk dat het niet gaat lukken. Wat zijn bezwaren zijn weet niemand, maar ze zijn er.
Hij wenst mij het beste. En ik wens hem het beste. Hij loopt rustig terug naar zijn woonwagen en verdwijnt in de aanbouw. Zijn houthakkerhemd wappert. Ik keer terug naar de Volvo en samen begeven we ons weer richting de bochtige dijk. Zonder foto gaan we weg van de eigenaardige maar bovenal onbedorven woonplek van de oude vriendelijke man.
Toen heb ik maar een foto gemaakt van de pootjebadende boom.