Het is een beetje raar. Ik sta in een enorme hal naast wat chrysanten. Honderden gekleurde zeilen staren me aan alsof ik een indringer ben. Een handgeschilderd bord wijst me waar de toiletten zijn. Wit op blauw. Ramen in het dak laten sporadisch licht door.
Een gigantische markthal is het. In Katwijk.
Nu dacht ik altijd dat Katwijk aan zee lag. Deze plaats doet dat echter niet. Blijkt dat Katwijk aan zee te zijn. Maar we moeten door.
Ik ben in de hal gekomen door een soort tunnel. Beton onder me, naast me. Boven me. Aan het eind staan de Chrysanten op me te wachten. Samen met andere bloemen. En een stuk goedkoper dan bij de bloemist. Dan komen de kleurige zeilen. Het is als een plotseling uitzicht in een bergachtig landschap. Als de provincie Zeeland die zich uitspreidt na de afslag Ossendrecht op de A58. Een machtig gezicht.
Ik ben er stil van. Want tegen mezelf praten is ook zoiets.
Het grauwe beton contrasteert met de fleurige zeilen. De desolate gangen met hier en daar een hint naar wat er één keer per week gebeurt. Elke zaterdag is het een drukte van jewelste op deze plek. Vijfduizend mensen, met regenachtig weer zelfs tien. Dan komt de hal tot leven.
Nu is het een kermis bij nacht. Een schoolgebouw in de vakantie. Een spookstad. Het mysterie is overal voelbaar. De zeilen verbergen de kramen. Uitgestalde geheimen. Rechts in de hoek staat het vrijheidsbeeld fier met de hand geheven. Tegen de muur staat een pendule.
In de verte is echter een stem te horen. Een verdwaalde koopman die zijn kraam klaar aan het maken is voor een volle zaterdag. Ik loop zijn richting in, maar hij doet of ik er niet ben. Het is een man met een baard en een ladder. Dan zie ik in de buurt van de ingang een fietser bewegen. Ik keer terug.
Het blijkt de waarnemend marktmeester. Door de enorme afstanden in de hallen gedwongen te fietsen. Goedlachs is hij. Hij vertelt over de 1500 kramen en de files die in de omtrek ontstaan als de deuren van de markt openen. Hij heeft het liever niet dat ik wat foto’s maak. Want er kijken ook criminelen mee. Vandaar. Toch ziet hij regelmatig fotografen komen zegt hij. Met modellen. Die leggen zich dan bevallig neer tegen een vervallen pilaar. Of bovenop de zestig jaar oude roestige vrachtauto die buiten op het terrein staat. Het is maar waar je op wilt liggen.
Ik besluit weer te vertrekken. De man met fiets gaat verder met waarnemen. De tunnel leidt me naar buiten. Beton onder me, naast me en boven me. Dan is er de zon. Ik moet er weer even aan wennen. De Volvo en ik verlaten het door onkruid geteisterde terrein. Achter ons de gebouwen van rode baksteen. Rechts achter een hek ligt een restaurant op een boot. De restaurantboot genoemd.
Het moet niet gekker worden.
Een gigantische markthal is het. In Katwijk.
Nu dacht ik altijd dat Katwijk aan zee lag. Deze plaats doet dat echter niet. Blijkt dat Katwijk aan zee te zijn. Maar we moeten door.
Ik ben in de hal gekomen door een soort tunnel. Beton onder me, naast me. Boven me. Aan het eind staan de Chrysanten op me te wachten. Samen met andere bloemen. En een stuk goedkoper dan bij de bloemist. Dan komen de kleurige zeilen. Het is als een plotseling uitzicht in een bergachtig landschap. Als de provincie Zeeland die zich uitspreidt na de afslag Ossendrecht op de A58. Een machtig gezicht.
Ik ben er stil van. Want tegen mezelf praten is ook zoiets.
Het grauwe beton contrasteert met de fleurige zeilen. De desolate gangen met hier en daar een hint naar wat er één keer per week gebeurt. Elke zaterdag is het een drukte van jewelste op deze plek. Vijfduizend mensen, met regenachtig weer zelfs tien. Dan komt de hal tot leven.
Nu is het een kermis bij nacht. Een schoolgebouw in de vakantie. Een spookstad. Het mysterie is overal voelbaar. De zeilen verbergen de kramen. Uitgestalde geheimen. Rechts in de hoek staat het vrijheidsbeeld fier met de hand geheven. Tegen de muur staat een pendule.
In de verte is echter een stem te horen. Een verdwaalde koopman die zijn kraam klaar aan het maken is voor een volle zaterdag. Ik loop zijn richting in, maar hij doet of ik er niet ben. Het is een man met een baard en een ladder. Dan zie ik in de buurt van de ingang een fietser bewegen. Ik keer terug.
Het blijkt de waarnemend marktmeester. Door de enorme afstanden in de hallen gedwongen te fietsen. Goedlachs is hij. Hij vertelt over de 1500 kramen en de files die in de omtrek ontstaan als de deuren van de markt openen. Hij heeft het liever niet dat ik wat foto’s maak. Want er kijken ook criminelen mee. Vandaar. Toch ziet hij regelmatig fotografen komen zegt hij. Met modellen. Die leggen zich dan bevallig neer tegen een vervallen pilaar. Of bovenop de zestig jaar oude roestige vrachtauto die buiten op het terrein staat. Het is maar waar je op wilt liggen.
Ik besluit weer te vertrekken. De man met fiets gaat verder met waarnemen. De tunnel leidt me naar buiten. Beton onder me, naast me en boven me. Dan is er de zon. Ik moet er weer even aan wennen. De Volvo en ik verlaten het door onkruid geteisterde terrein. Achter ons de gebouwen van rode baksteen. Rechts achter een hek ligt een restaurant op een boot. De restaurantboot genoemd.
Het moet niet gekker worden.